Behandelen

Waaruit bestaat de behandeling?

Bij een eerste consult wordt eerst uitvoerig uitgevraagd welke klachten er zijn. Hoe het beloop tot dat moment is geweest, welke behandeling eerder hebben plaatsgevonden en wat het effect daarvan is geweest, welke onderzoeken zijn verricht (bijvoorbeeld rontgenfoto’s of MRI scan). Wat ook van groot belang is om te weten is wat de patiënt zelf verwacht van de behandeling.

Daarna wordt gevraagd naar ongevallen. Ook als deze veel eerder zijn gebeurd of van geen grote betekenis lijken te zijn geweest, kan het zin hebben om ernaar te kijken. Een deel van het bewegingsapparaat wat niet meer op de juiste plek zit gaat doorgaans niet meer vanzelf terug.

Hierna worden allerlei vragen gesteld over organen van het lichaam. Dit geeft de behandelaar informatie over het niveau waar het probleem zich kan bevinden in de wervelkolom.

Dan vindt er onderzoek plaats: De functie en stand van het bewegingsapparaat wordt in beeld gebracht. Indien nodig wordt er ook neurologisch onderzoek verricht. De behandelaar zal zich altijd afvragen of er behalve van het bewegingsapparaat ook andere mogelijke oorzaken zijn van de klachten.

Na het onderzoek geeft de arts uitleg aan de patiënt en gaat de behandeling ook in de eerste sessie starten.

De behandeling vindt altijd plaats in een bepaalde volgorde. Dit werkt het beste en geeft de minste bijwerkingen. Eerst richt de behandeling zich op de correctie van de bekkenscheefstand en de compensatie die dit geeft in de rug. Daarna zullen de standafwijkingen van de wervels afzonderlijk worden behandeld in een bepaalde volgorde. Er kan dan ook worden aangegeven hoeveel behandelingen er nodig zullen zijn. Dit is meestal 3-5 behandelingen en na 8 weken een controle behandeling.

Na het corrigeren van de standafwijkingen moet de situatie stabiliseren. Soms is het voldoende als iemand de instructie krijgt voor enkele oefeningen. Soms is het nodig dat bijvoorbeeld een fysiotherapeut iemand langer begeleidt om een optimale stabiliteit te bereiken. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van oefeningen uit de methodiek van de ontwikkelingspsychomotoriek van N.Brouw. Hiermee worden de verschillende spierkettingen met elkaar in balans gebracht en de wervelkolom verder gestabiliseerd.

Indien er door orthomanipulaties geen verder verbetering kan worden bereikt zal de arts met de patiënt meedenken wat een verdere behandeling kan zijn. Zij kan ook overleg zoeken met een andere behandelaar.